Prikkie

Vorige week vrijdag de eerste coronaprik gehad.

Het inentingsproces begon met het bellen naar de afsprakenlijn. “Even kijken”, zei een vriendelijke dame na het horen van mijn woonplaats. “U kunt terecht in Zevenaar en Doetinchem.”

Ik was stomverbaasd. “Dat is veel verder weg dan Malden en Wijchen. Daar zijn enorme priklocaties waar amper iemand komt, zo lees ik in de krant.” “U moet de krant niet altijd geloven meneer”, sprak de dame, nog steeds met vriendelijke stem. “Op die locaties kan ik u nu niet inplannen.” “En in Tiel?”, vroeg ik. Dat kon wel.

De prikpost bleek slechts een kwartier rijden van ons zomerhuisje in de Betuwe. Voor de enorme hal stonden twee stevige mannen om ons te vertellen dat we nog niet naar binnen mochten. Na een tijdje blauwbekken schuifelden we op anderhalve-meter-afstand naar een statafel waarachter een meisje en een jongen ons vroegen naar formulieren, identiteitsbewijs en de afspraakbevestiging op onze smartphone. Na controle mochten we verder.

Nu naar een bureau waarachter een mevrouw alles nog eens controleerde. Terwijl ze met me sprak, werd ze steeds gestoord door heen en weer rennende collega’s met stapels paperassen onder hun arm. Eindelijk mocht ik naar de prikster. Die had al die tijd niet één prik gezet. Wel was ze veel in gesprek met de paperassencollega’s. Nu vulde ze het eerste spuitje. Ik voelde niets van de prik.

Ik schat dat ongeveer twintig personen nodig waren om een naaldje in mijn bovenarm te krijgen. Stel dat in de bouw twintig mensen nodig zouden zijn om één schroefje in een gipsplaat te draaien, dan stond heel Nederland op z’n achterste poten.

Het injectiecircus bewijst dat Nederland lijdt aan een veel ergere kwaal dan corona.