Soep

Het was dit jaar wat minder eenzaam in de verzorgingstehuizen met Pasen. Dat moest blijken uit een item van het acht uur journaal. De mensen zaten weer samen - op afstand, dat wel - in de eetzaal aan een feestmaal. Trots vertelde de instellingskok wat hij had bedacht voor de paasdagen. Het klonk niet slecht. De oude mensen slurpten heldere groentesoep naar binnen, een vrouw stak haar duim op.
De opname was duidelijk bedoeld als opstekertje in bange dagen: het gaat echt wel beter met ons land, kijk maar, de bejaarden zijn al bijna weer gelukkig. Nog even en de terrassen zijn weer vol, dag avondklok, hallo 24-uurs economie, we zijn weer terug bij normaal.

Hoewel, ik geloof dat we het woord ‘normaal’ niet meer mogen gebruiken. Dat zou een belediging zijn voor mensen die niet aan de norm voldoen. Zo komt er langzaam meer verwarring in mijn leven. Wat ooit gewoon was, bestaat niet meer, of mag niet meer bestaan. Over tien jaar zit ik ook in een eetzaal met vreemden naar niets te staren.

Gelukkig had ik op eerste paasdag mensen om me heen die van me houden. Net zo veel als ik van hen. Liefde zonder lengte, breedte of inhoudsmaat. Die stroomt en ons vervult, ons optilt naar een gevoel dat we uit pure onwetendheid goddelijk noemen, terwijl het ons in het diepst van ons zijn juist zo menselijk maakt.

Ik vrees dat mensen in verzorgingstehuizen dat gevoel kwijt zijn. Daarom kan ik niet naar ze kijken. Ik wil dat het vuur blijft branden tot mijn laatste snik, dat ik niet figureer achter een bordje soep om mensen in de echte wereld een hart onder de riem te steken. Ik hoop dat ik tegen die tijd in plaats van een duim nog in staat ben mijn middelvinger op te steken.