Kaarsen

Als mijn kinderen op vakantie zijn, heb ik altijd een onrustig gevoel.

Dat heb ik van mijn moeder. Voor haar waren vakanties barre tochten naar onveilige oorden. Ieder jaar weer keek ze uit naar het einde van de zomer, naar de dag dat al haar kuikens weer veilig onder haar verenkleed zaten.

De zomeruittocht begon bescheiden. Mijn oudste zus en haar man huurden begin jaren zestig een huisje in Zoutelande. Aan zee! Daar reden ze zelf naartoe, in een auto die geluk had dat de apk-keuring nog niet was uitgevonden. Mijn oudste broer, aangestoken door de ondernemingsdrift van zijn zus, tufte een jaar later in zijn Daf helemaal naar Otterlo. Reislust sijpelde ons honkvaste gezin binnen.

Tot groot verdriet van mijn moeder. "Wat vind je daar, wat je thuis niet hebt?", vroeg ze steevast als een van haar negen kinderen enthousiast reisplannen ontvouwde. Vooral toen Texel, Zierikzee en Arcen niet meer exotisch genoeg waren en verre landen als Oostenrijk en Luxemburg reisdoelen werden.

Moeder brandde kaarsjes voor iedereen die van huis was. In de zomer leek haar woonkamer een mariakapel waar angst voor het onbekende in rook opging. En er kwamen steeds meer reizigers voor wie een behouden thuiskomst moest worden afgedwongen. Niet alleen kinderen, ook kleinkinderen en achterkleinkinderen vlogen in zwermen rond de aardbol. Volgens mijn broer draaide in de jaren negentig de kaarsenmakerij van een nonnenklooster in Schin op Geul volledig op de bestellingen van moeder.

Dat zou best kunnen. Kaarsjes branden werkte ook bij examens, bevallingen en sollicitatiegesprekken. Het vurige wensdenken van mijn moeder heeft mij en mijn broers en zussen door het leven geleid. De kaarsen die haar overleefden, hebben we aangestoken naast haar kist. Zodat ze op haar eerste en tevens laatste reis veilig zou aankomen.