Ratten

Ik heb twee ratten. Niet onder de kamervloer of in het kippenhok, maar in een kooi. De kleurratten waren van mijn dochter en haar vriend. Die gingen ieder apart wonen en daar werden de in de dierenwinkel nog zo felbegeerde knuffeldiertjes de dupe van.

In de nu betrokken studentenkamers zijn huisdieren niet welkom. Dus kreeg ik twee jaar geleden de door mezelf getimmerde rattenflat terug. Mét de twee inmiddels vetgemeste beesten. Iemand (Nee Marianne Thieme, ik noem zijn naam niet) wilde de ratten wel voor me tegen een muur te pletter slaan. Dat ging me te ver. Zo wreed een eind maken aan twee leventjes stuit me tegen de borst.

Maar ik zit er wel mee, ik moet ze dagelijks verzorgen. Ratten worden maar een paar jaar oud zeggen ze, maar ik heb blijkbaar twee taaie dames getroffen. Ze blaken van levenslust. Straks moeten ze nog mee naar het verzorgingshuis, schoot in een sombere bui door mijn hoofd.

Op dat moment gloorde er hoop. De dikste werd ziek. Zielig zat ze in een hoekje van de rattenflat te bibberen. Ze kon de trapjes naar de eetkamer en de nog een verdieping hoger gesitueerde slaapkamer niet meer op. Dus verplaatste ik voer en water naar de begane grond.

En ziet, de gezonde rat kwam bij haar liggen. Die ging niet meer naar het lekker warme, donkere slaapvertrek, maar was solidair met haar zieke vriendinnetje. Dat vond ik mooi.

"Ach, dat doet ze gewoon om het zelf niet koud te krijgen", zei de kennis die de onvoltooide rattenleventjes had willen beëindigen. (Nee Gert-Jan Segers, ik noem zijn naam niet) "Dieren houden geen rekening met zwakke broeders. Dat is tegen hun overlevingsdrift. Mensen wel. Die zijn gedegenereerd, die zijn te week geworden om te overleven."

Ik prepareerde me op een rattenbegrafenis in kleine kring. Maar het wonder gebeurde. Een week later gingen ze weer samen naar boven. De dikke, nu iets dunner, was weer gezond. Ze hadden elkaar door de crisis gesleept. Ik gaf ze een paar druiven die ze met tranen in de kraaloogjes wegmuisden.

Ratten zijn het, maar wel míjn ratten.