Afbeelding
Foto: Trudy Kunz

Lijkwagen

Column Column Bas van der Hoeven

Zaterdagmiddag liep ik met mijn vriendin in de zon. Langs weiden vol koeien die lui lagen te herkauwen. Soms loeide er een klaaglijk, schijnbaar zonder reden. Geen rund reageerde. Ik moest aan de kabinetsformatie denken. Geen idee waarom.

Ik zoog de zuivere polderlucht gretig naar binnen. Een mengsel van koeienstont, gemaaid gras en dampend kuilvoer. Heerlijk. Ik prees me weer eens gelukkig dat ik in een dorp woon. De deur uit en je wandelt tussen groen. En als je geluk hebt kom je geen levende ziel tegen.

Terwijl ik dat dacht, zag ik de lijkwagen staan. Zo’n luxe stationcar met chauffeur die helaas pas voorrijdt als je dood bent. De auto stond met twee wielen in de berm geparkeerd. ‘Wat is daar aan de hand?’, vroeg mijn vriendin. ‘Misschien is de chauffeur onwel geworden’, mijmerde ik hardop.

De achterklep stond open. We keken naar binnen. Niemand, alleen een kist waarvan het deksel was verschoven. ‘Laten we doorlopen’, zei mijn vriendin. ‘Hier is wat raars aan de hand, er is geen huis in de buurt. Ik begrijp niet wat die auto hier doet.’

We liepen snel verder. Plotseling zagen we een lange, broodmagere man door het weiland naar ons toe komen lopen. Nou ja, lopen, hij strompelde meer. ‘Laten we doorlopen’, fluisterde mijn vriendin. ‘Ik vind dit eng.’ ‘Waarom dat dan?’, vroeg ik. ‘Dat is de chauffeur. Hij heeft een pet op.’

Ze trok me mee, we draaiden om en waren snel weer in de bebouwde kom. ‘Die man moest gewoon plassen’, zei ik. ‘Een lijkwagenchauffeur is ook maar een mens.’ ‘Ik vind het eng’, zei ze. 

Die nacht sliep ik slecht. Waarom stond die lege lijkwagen daar? Waar waren bestuurder en passagier gebleven? 

Buiten kraste een kraai. Heel dichtbij. Het klonk alsof dode vingers langs mijn raamkozijn schraapten.

Door Bas van der Hoeven