Afbeelding
Foto: Trudy Kunz

Smoelensmid

Column Column Bas van der Hoeven

Nergens is de afgelopen eeuw zoveel vooruitgang geboekt als bij de tandarts. Dat bedacht ik toen ik onlangs ontspannen, met mijn mond wijd open, naar een kraakhelder systeemplafond lag te staren. De tandarts was bezig met een lichtzoemend apparaatje dat een lauw straaltje water langs mijn kies spoelde. Een slangetje in de andere mondhoek voerde overtollig water af. Ik doezelde langzaam weg.

Ik droomde dat ik weer in een overvolle wachtkamer zat. Met wel dertig mensen die allemaal keken alsof hun laatste uur geslagen had. “Benieuwd of-ie vandaag wél komt”, mompelde een man. De smoelensmid, zoals iedereen hem noemde, liet nogal eens verstek gaan. Een vreemde mengeling van opluchting en verontwaardiging vulde de wachtruimte als de assistente dat kwam melden.

Als de tandarts wel kwam, was de sfeer niet veel beter. De assistente zag eruit alsof ze al je nachtmerries werkelijkheid kon laten worden, maar het was een goede fee vergeleken bij de tandarts. Een morsige man met vet achterover gekamd haar en handen als kolenschoppen. Hygiëne was een onbekend begrip. De man droeg geen handschoenen. Als zijn worstvingers in mijn mond woelden, vochten de geur van recent toiletbezoek en de smaak van nicotine om voorrang.

“Dat wordt trekken”, bromde hij na een korte inspectie. Zijn onheilspellende woorden dreven op een penetrante whiskywalm mijn neus binnen. Even later zat hij met twee handen én een tang in mijn mond. Het kraakte alsof mijn schedel barstte, bloed gulpte langs mijn kin...

“Klaarrrr...”, zei mijn tandarts. Ik sloot mijn mond, opende mijn ogen en zag een glimlachende engel in een smetteloos witte jas.

“Tot over een half jaar”, zei ze.

Ik stond op, schudde de boze droom van me af en vroeg:

“Hoef ik niet terug te komen? Jammer!”

Door Bas van der Hoeven