Afbeelding
Illustratie: Trudy Kunz

Column Bas van der Hoeven: Zatlapperij

Column Column Bas van der Hoeven

Zatlapperij

In het laatste jaar van de negentiende eeuw werd Martinus Graat eindelijk pastoor. De in Oeffelt geboren boerenzoon was bijna vijftig en al twintig jaar kapelaan in Winssen. Dat beviel hem trouwens uitstekend. Hij was goed bevriend met notabelen als Jacques Vermeulen, uitgever van de Maas en Waalbode, en notaris Bernardus Roes.

Martinus Graat, het twaalfde kind van Petrus Graat en Sibilla Thijssen, had het best getroffen in Winssen. Hij had aanzien én geld. Roes beheerde de 55.000 gulden die Graat als jongste telg had geërfd. Niet dat Martinus wat om geld gaf. Hij gaf het uit. Hij was geïnspireerd door zijn naamgever Sint-Martinus, die zijn mantel in tweeën scheurde om hem te delen met een naakte bedelaar. Hij deed in stilte veel goeds voor zijn parochianen.

In 1899 volgde de aardse beloning voor zijn goede werken. Hij werd pastoor in Millingen. Aanvankelijk zag Martinus Graat deze promotie als een degradatie, een verbanning. Millingen was ‘een dorp van steenbakkers, scheepsbouwers en boeren dat leed onder wijd verspreide zatlapperij’, zo schreef de nieuwe pastoor aan de bisschop. ‘En niet alleen onder de minsten, ook de gegoeden zuipen er op los.’

Graat ging de geschiedenis in als de bouwpastoor. Hij nam het initiatief voor en betaalde mee aan de bouw van een nieuwe kruisbasiliek, een jongensschool en een bejaardentehuis. Op het kerkhof liet hij een door versteende engelen bewaakt mausoleum bouwen. Hij vond er als eerste pastoor zijn laatste rustplaats.

Aan Jacques Vermeulen heeft hij ooit toevertrouwd waarom hij zijn leven in dienst van de Heer stelde. “Het was de wens van mijn moeder. Vóór mij overleden drie Martinusjes kort na hun geboorte. Ik was het jongetje dat alles goed moest maken. Dat heb ik een leven lang geprobeerd.”

Dát waren nog eens tijden!

Bas van der Hoeven