Afbeelding
Foto: Trudy Kunz
column

Code 2

Column Column Bas van der Hoeven

We waren in Berlijn. De humeurige baliekluiver van het hotel wilde ons na die eerste confrontatie over de QR-code niet meer zien. Als we in zijn gezichtsveld kwamen, had hij het ineens heel erg druk met andere mensen. Dat maakte niet uit. Mijn vriendin had inmiddels goed contact met een Griekse jongeman. Hij vertelde dat hij van het eiland Samos kwam. ‘Echt’, riep ze met overslaande stem. ‘Daar ben ik geweest. Prachtig! Daar heb ik de mooiste weken van mijn leven gehad.’ Sinds dat moment galoppeerde Aristoteles, of hoe hij ook mocht heten, elke ochtend als een doorgefokt renpaard op haar af.

Even later had ze een briefje met daarop cijfers van perrons en U-baanlijnen waardoor we onze ‘doelen van de dag’ snel en stressloos bereikten. Om zoveel mogelijk van de stad te zien, besloten we een rondvaart op de Spree te maken. De kapitein, een viking met een paardenstaart op zijn rug en een blonde hangsnor, stond in een open stuurhuis. Uit een onzichtbare luidspreker klonk de stem van een onzichtbare gids.

’s Avonds zaten we op een terras Unter den Linden. Een ober in knickerbocker vroeg wat we wilden drinken. Na twee pils durfde ik het aan mijn vriendin te vragen: ‘Waarom heeft Samos destijds zo’n verpletterende indruk op jou gemaakt? Zo bijzonder is dat eiland nu ook weer niet.’ Ze keek dromerig naar de mensen die gehaast voorbij liepen. Toen zei ze: ‘Ik was er met mijn eerste vriendje. Het was magisch.’ Haar ogen glansden als sterren in een maanloze nacht. 

De ober kwam langs, vroeg of alles naar wens was. ‘Zeker, kon niet beter’, antwoordde ik. 

Ik loog. Het kon veel beter. Ik wilde met haar op Samos zijn. Een halve eeuw geleden, toen dromen nog als reusachtige, kleurrijke zeepbellen boven onze hoofden zweefden. 

Door Bas van der Hoeven