Afbeelding
Foto: Trudy Kunz

Glazen hart

Column Column Bas van der Hoeven

Vele jaren heb ik gedacht dat mijn hart van glas was.

Dat was de schuld van mijn oudste zus. Die vertelde dat een lompe kerel het hart van haar vriendin gebroken had. Ze was daar erg boos over. Dat begreep ik. Moeder werd ook kwaad als iemand tijdens de afwas iets brak. In gedachten zag ik het tere meisjeshart versplinteren in haar borstkas. Het gevolg was dat ik liever niet meer buiten speelde. Bang dat bij een val of een botsing mijn hartje het rinkelend zou begeven.

Als jongetje met zes oudere zussen hoorde ik vaker dingen die niet voor mijn rode oortjes bestemd waren. Veel van die ‘vrouwenpraat’ verwarde me. Zo hadden de zussen het er vaak over dat ‘opoe weer op bezoek kwam’, terwijl die al heel lang dood was.

Ze was ‘aan het hart’ gestorven. Iedereen stierf in mijn jeugdjaren aan het hart. Dat bleef dan zo maar opeens stilstaan. Als ik daar aan dacht, lag ik angstig naar mijn bonkende hart te luisteren. Maar ik had geluk. Het bleef maar kloppen. Hoe vaak het later ook werd gebroken.

We weten nu al eeuwen dat het hart een werktuig is dat bloed door ons lijf pompt. Dat gerepareerd en zelfs vervangen kan worden. Toch blijven we dat orgaan zien als controlecentrum van onze gevoelens. Het romantische idee dat liefde alles met het hart te maken heeft is onuitroeibaar. Dat hebben we te danken aan Aristoteles. De Griekse wijsgeer die het hart zag als centrum van ons lijf, de bron van onze lichaamswarmte en de zetel van ziel en zintuigen.

De hersenen waren volgens Aristoteles van ondergeschikt belang. Ze waren koud en ongevoelig. De grijze massa diende enkel om slijm af te scheiden om het hart te koelen.

Kijk naar de wereld en je begrijpt Aristoteles.

Door Bas van der Hoeven