Afbeelding
Illustratie: Trudy Kunz

Column Bas van der Hoeven: IJspret

Column

Van ijspret heb ik de lol nooit ingezien.

De winters van mijn jeugd waren een hel. Als er ijs lag moest je schaatsen, als er sneeuw lag moest je sneeuwballen gooien, sleeën of - nog erger - een sneeuwpop maken. Ik las liever.

Als in de woonkamer de antraciethaard gezellig brandde, was iedereen buiten. Mijn broers en zussen voorop. Ze haalden een roestige slee van zolder en een kist vol schaatsen. Van die houten blokjes met riempjes eraan en een - ook al roestig - gekruld ijzer. Ik kreeg er ook twee. Ze zaten altijd naast mijn schoenen, in plaats van eronder. Hoe strak ik de riempjes ook aantrok, na een paar slagen klapten ze om.

Eén keer had mijn broer ze met dikke koorden zó strak onder gebonden dat mijn doorlopers op hun plaats bleven. Na een kwartiertje krabbelen over het ijs voelde ik mijn tenen niet meer, na een half uur waren mijn voeten dood. Volgens de huisarts scheelde het maar een haartje of ik was beide voeten verloren, ze waren al paars.
Als troost mocht ik met mijn zussen op de slee. Een door mijn vader in elkaar gelast gevaarte. Ik voorop, mijn zussen daarachter. De zes-zonder-stuurmanslee denderde van de besneeuwde dijkhelling, raakte een bevroren molshoop, vloog over de kop en kwakte tegen een paaltje met vier rijen prikkeldraad. Ik zat als enige nog voorop. De sneeuw kleurde rood. Mijn zussen lagen te brullen van het lachen. Dát was nog eens ijspret.

Na twaalf hechtingen en een tetanusspuit vertrok de huisarts. Ik kroop naast de kachel met een boek. Even later reed ik met Arendsoog en Witte Veder onder de zinderende zon van Arizona achter veedieven aan. Moeder kwam met een beker warme chocola en streelde zacht over mijn geblutste bolletje.

IJs smelt altijd, moederliefde nooit.

Bas van der Hoeven