Afbeelding
Foto: Trudy Kunz

Column Bas van der Hoeven: Stortbutje

Algemeen

Twee van mijn tantes van moeders kant, Anneke en Grada, trouwden met horecamannen vervuld van grootstedelijke ambities. Hun kinderen kwamen in de zomervakantie regelmatig logeren om hun witte stadsgezichtjes wat kleur te geven, in ons dorp dat toen nog één grote speeltuin was.
Ik herinner me vooral Thérèse, dochter van tante Anneke en oom Flip. Flip was opperkelner in Het Silveren Seepaerd in Eindhoven, een deftig restaurant dat topografisch, maar vooral financieel gezien, ver buiten bereik van ons gezin met negen kinderen lag.

Dit feit bezorgde de Eindhovenaren een superioriteitsgevoel, waarmee ook hun kinderen waren besmet. Thérèse, veertien jaar oud, was voor mij als tienjarige knaap een onbereikbare droomvrouw. Ze at met mes en vork, dronk thee met haar pink omhoog en praatte als de koningin. Ze droeg kleurrijke, dunne jurkjes die niet verhulden dat ze een vrouw aan het worden was. Haar verschijning maakte een verpletterende indruk op mij. Dat werd versterkt doordat mijn zussen zich destijds in zelfgebreide, grauwe lappen hulden. Hun kapsels werden door mijn vader gemodelleerd, met bloempot en keukenschaar.

Op een dag kwam Thérèse naar mijn kamer toe, haar door gouden krullen omrande engelengezichtje van pijn vertrokken. “Ik ben op mijn stuitje gevallen”, kreunde ze. “Je stuitje?”, vroeg ik argeloos. “Waar zit dat?” Met lichte ergernis om mijn domheid wees ze op haar achterwerk. “Je kunt blind worden als je hard op je stuitje valt”, zei ze.

Ze tilde haar jurk op en schoof haar onderbroekje een eindje naar beneden. “Daar zit m’n stuitje”, duidde ze. Ik bestudeerde het lichaamsdeel en omgeving aandachtig. “Oh, je bedoelt je stortbutje”, antwoordde ik. Zuchtend liet ze haar jurkje weer zakken en verliet mijn slaapkamer.

Ik sliep die nacht erg onrustig.